“Ik mag toch geen hoorcolleges meer geven, dat is toch uit tegenwoordig?” Dat zei een docent van een universitaire opleiding afgelopen week tegen mij.
Ik heb al vaak uitspraken gehoord en modellen gezien over de relatie tussen leervormen en leerresultaat. De stelling is dat leerlingen meer leren naarmate ze actiever bezig zijn. Bijvoorbeeld “Mensen onthouden 10% van wat ze leren, 50% van wat te zien, 90% van wat ze doen” (Model Online Learning Continuum, In: Coppoolse, R. & Vroegindeweij, D. (2010). 75 modellen van het Onderwijs. Groningen: Noordhoff Uitgevers). Het resultaat is dat de trend in het hoger onderwijs lijkt te zijn dat hoorcollege “uit” zijn en samenwerkopdrachten “in”.
Toen ik, alweer een tijdje geleden, zelf in de studiebanken zat, vond ik zelf hoorcolleges juist ook heel erg prettig: ze boden een raamwerk, een kapstok waaraan ik zelfstudie kon ophangen. En nog vind ik het fijn om geïnformeerd te worden over vernieuwingen in het onderwijs door congressen, ook een soort van hoorcolleges. Ik heb ontzettend veel geleerd van docenten die op een fantastische wijze theorieën en modellen konden uitleggen door de taal van de toehoorder te spreken of de inhoud te koppelen aan eenvoudige of passende praktijkvoorbeelden.
Samenwerkopdrachten zijn voor mij eveneens bijzonder waardevol gebleken. Je leerde niet alleen kennis toepassen, maar ook samenwerken en zeker ook handelen als samenwerken even niet vanzelf ging. Maar alleen maar werken in groepsopdrachten…Enorm energieslurpend soms, en niet altijd gericht op leerresultaten.
Een goede mix van werkvormen is de spelregel. Overwegingen bij het kiezen van werkvormen kunnen zijn:
- de onderwijsfunctie (gericht op verduidelijken van leerstof of juist gericht op sturen van het leerproces van de leerling),
- de (leer)doelen (moet iemand iets weten, toepassen demonstreren?)
- de docent (welke persoonlijke voorkeuren heeft de docent, wat past bij hem als docent?)
- en de randvoorwaarden (beschikbare tijd, aantal docenten en leerlingen, beschikbare ICT toepassingen).